Wijkteams en praktijkondersteuners in de jeugdzorg

Wijkteams en praktijkondersteuners in de jeugdzorg

Gratis

Omschrijving

Dit rapport onderzoekt in hoeverre gemeenten met behulp van wijkteams en praktijkondersteuners bij de huisarts (POH’s) het gebruik van tweedelijnsjeugdzorg kunnen verminderen.

Tweedelijnsjeugdzorg is alle jeugdzorg waarvoor een doorverwijzing nodig is. Uit een door ons afgenomen survey onder gemeenten blijkt dat 64% van de gemeenten werkt met wijkteams die zelf hulp verlenen en 54% van de gemeenten praktijkondersteuners bij de huisarts financiert. Gemeenten zetten hulpverlenende wijkteams en POH’s in om kinderen met een hulpvraag tijdig en laagdrempelig te ondersteunen.

Een van de doelen van de decentralisatie van jeugdzorg was dan ook om met de inzet van lichte hulp het gebruik van gespecialiseerde tweedelijnszorg zo veel mogelijk te voorkomen. Dit zou de jeugdzorg zowel kwalitatief beter als goedkoper moeten maken. Uit onze data-analyse blijkt dat de inzet van hulpverlenende wijkteams en POH’s vooralsnog niet leidt tot een afname van het aantal kinderen met tweedelijnshulp. In 2018 is het totale aantal kinderen met tweedelijnshulp 7 procent groter dan in 2013. In gemeenten met hulpverlenende teams is de stijging van dit aantal vergelijkbaar met de stijging in gemeenten zonder hulpverlenende teams. Ook is er geen verschil in de toename van het aantal kinderen met tweedelijnshulp tussen gemeenten die praktijkondersteuners financieren en gemeenten die dit niet doen. Wel blijkt dat in gemeenten waar veel kinderen wijkteamhulp ontvangen, het aantal kinderen met tweedelijnshulp minder sterk stijgt dan in gemeenten waar weinig of helemaal geen wijkteamhulp is. Dit verschil is het grootst voor hulp met verblijf: in gemeenten met veel wijkteamhulp is het aantal kinderen dat hulp met verblijf ontvangt in 2018 11 procent hoger dan in 2013; in gemeenten met weinig of geen wijkteamhulp is dit aantal in dezelfde periode gestegen met 25 procent.

De inzet van laagdrempelige ondersteuning via wijkteams of praktijkondersteuners lijkt vooralsnog dus niet hét middel te zijn om het gebruik van jeugdzorg in de tweede lijn terug te dringen. Daarbij komt dat laagdrempelige hulpverlening door wijkteams of praktijkondersteuners ook een prijs heeft. Dit is van belang voor gemeenten die op zoek zijn naar manieren om de stijgende kosten voor jeugdzorg te beheersen. Er zijn echter andere beleidsinstrumenten die mogelijk beter kunnen bijdragen aan een financieel houdbaar jeugdzorgstelsel, zoals de zorginkoop en bekostiging van aanbieders door gemeenten. Het effect van deze andere beleidsinstrumenten op het jeugdzorggebruik hebben we in deze studie niet onderzocht. Het effect van wijkteams of praktijkondersteuners op de brede welvaart is vooralsnog onduidelijk. Zo kan het zijn dat wijkteams en praktijkondersteuners jeugdigen naar beter passende hulp leiden. Ook is het mogelijk dat door de laagdrempelige ondersteuning kinderen worden geholpen die anders buiten beeld zouden blijven. Dit zou zich uiteindelijk kunnen uitbetalen in bijvoorbeeld betere schoolprestaties en minder jeugdcriminaliteit. Of dit ook daadwerkelijk het geval is, is voer voor vervolgonderzoek. Ook is het mogelijk dat een eventueel effect van wijkteams en praktijkondersteuners op het zorggebruik zich pas de komende jaren manifesteert.