Inleiding
In dit artikel ontwikkel ik een aanzet tot een biotisch perspectief op het bestaan. Dit biotische perspectief start niet bij de mens, maar bij andere levensvormen (of andere bioten zoals ik liever zeg, in het bijzonder bij alles wat wij met hen delen en wat wij van hen geërfd hebben. Mensen zijn bioot temidden van anderen bioten, zowel de talloze bioten die aan ons vooraf zijn gegaan als degenen die hier en nu met ons samenleven, samenwerken en tegenwerken, zowel in onze lichamen als daarbuiten. Mijn schets van dit biotische perspectief heeft een dubbele inzet.
De eerste inzet is het verbeteren van onze beroerde relaties met andere levensvormen. Dat is primair een praktisch project, in de vorm van het stapsgewijs ontwikkelen en versterken van concrete praktijken waarin gelijkwaardige samenwerking met andere levensvormen centraal staat. Maar dat project heeft ook een belangrijke culturele en filosofische dimensie. Onze relaties met andere bioten zijn de afgelopen eeuwen opgesloten geraakt in het conceptuele keurslijf van de moderne wetenschappen en de daarmee verbonden vanzelfsprekendheid van technische controle over het leven en het werk van andere levensvormen. Dat technisch-wetenschappelijke keurslijf vormt in mijn ogen een belangrijke causale factor in de ecologische rampspoed waar de ontwikkeling van moderne maatschappijen op uit dreigt te lopen. Vanuit dat keurslijf wordt namelijk slechts een beperkt deel aangesproken van het brede spectrum aan relationele mogelijkheden waartoe wij mensen van huis uit toegang hebben: alleen het deel dat in het teken staat van analyseren, verklaren en voorspellen en daarop gebaseerde controlerende interacties. Om de relationele kwaliteit van onze omgang met het leven en werken van andere bioten daadwerkelijk te verbeteren, hebben wij in onze tijd bij uitstek de relationele vermogens nodig die grotendeels buiten werking worden gesteld in het kader van de technisch-wetenschappelijke kennisontwikkeling en de neoliberale kolonisering daarvan. In het licht daarvan beoogt het biotische perspectief dat ik hier wil schetsen een ander vocabulaire en andere grondbegrippen te bieden die gelijkwaardige verbindingen met het leven en werken van andere levensvormen bevorderen, in plaats van hen te objectiveren en op afstand te plaatsen. Ik gebruik het begrip ‘grondbegrippen’ hier niet in de zin van ‘funderende’ begrippen, maar in de zin van ‘aardende’ begrippen. Dat wil zeggen begrippen die helpen om ‘af te dalen’, zoals Bruno Latour zegt, weg van de mens-gerichte hoogte van de moderne vooruitgang en de ecologische destructie die daar intern mee verbonden is, om ‘op de bodem’ contact te maken met de aarde die ons draagt en met alle bioten die het draagvermogen van de aarde dag in dag uit - tegen de klippen op - in stand houden.
Daarmee kom ik bij de tweede inzet van het biotische perspectief dat ik hier in aanzet ontwikkel. Ik constateer dat ook in de omgang tussen moderne mensen onderling en in de daarmee verbonden individualiserende zelfbeelden, slechts een beperkt deel wordt aangesproken van het brede spectrum aan relationele mogelijkheden waar wij vanuit onze biotische geschiedenis toegang toe hebben. Net zoals onze relaties met andere levensvormen in de loop van de modernisering steeds verder zijn verarmd, zo is ook de ontwikkeling van moderne maatschappijen grosso modo uitgelopen op sluipende psychische, relationele en culturele verarming in de verhoudingen tussen grote aantallen mensen. Verontrustende tekenen van deze ontwikkeling zijn de voortgaande opmars van ‘het dikke-ik’, in de politiek, in de economie en in de ‘sociale’ media en de daarmee samenhangende greep van polarisatie-voedende zelf- en wereldbeelden op het leven en werken van steeds meer mensen.[noot 6] Ik vermoed dat deze verarming en verharding mede samenhangen met het feit dat moderne mensen zichzelf, elkaar en andere levensvormen niet goed kunnen begrijpen binnen het kader van het moderne wereldbeeld. Hand in hand met het natuurwetenschappelijke beeld van een berekenbare en controleerbare werkelijkheid, sluiten dominante culturele noties rond individualiteit, autonomie en succes veel mensen op in een beperkt deel van het spectrum aan relationele mogelijkheden waar wij op basis van onze biotische geschiedenis toegang toe hebben. De tweede inzet van het biotische perspectief dat ik wil schetsen is dan ook om bij te dragen aan een verrijking en verdieping van dominante opvattingen over wat het betekent om een mens te zijn, door onze eigenheid in de eerste plaats te begrijpen vanuit onze lange biotische geschiedenis en onze diepe verwantschappen met andere bioten.
In het licht van deze dubbele inzet, is het perspectief dat ik hier ontwikkel uiteindelijk ook een hoopvol perspectief. Het biedt geen geruststellende boodschap, eerder het tegendeel. Maar het wijst wel naar een alternatief ontwikkelingspaadje voor het dominante, inmiddels zelfdestructieve ontwikkelingspad van moderne maatschappijen. Ik spreek van een ‘paadje’, omdat het niet om een rechte weg gaat, maar eerder om een kronkelige, verdwijnende en weer opdoemende route die grotendeel door risicovolle en moerassige omgevingen voert. Dat paadje is echter niet louter een wensbeeld. Het komt voort uit reële vermogens en handelingsmogelijkheden van mensen die gebaseerd zijn op het relationele ontwikkel- en ontdekkingswerk dat talloze voorafgaande bioten hebben verricht.
De realiteit van het relationele ontwikkelwerk van andere bioten (dat ik hieronder in meer detail zal schetsen), vormt voor mij een zwakke maar aanhoudende bron van hoop en vertrouwen, die in mijn eigen leven steeds belangrijker is geworden. Het gaat hier om de bevinding dat wij niet alleen zijn op dat paadje. Wanneer wij mensen ons met meer respect en meer bereidheid tot samenwerken toewenden naar het leven en werken van andere levensvormen, in plaats van hen vooral te exploiteren, het leven zuur te maken of uit te roeien, dan zijn de meeste van hen bereid om vanuit hun eigen inzet en repertoire met ons samen te werken en zo het ontwikkelingspaadje te verbreden dat ook voor hen een beter leven belooft, inclusief alle spanningen die inherent met samenwerking tussen bioten verbonden zijn. De meeste bacteriën, bomen, planten, insecten en schimmels (om er slechts enkele te noemen), bieden concrete voorbeelden van bioten die alleen maar kunnen bestaan dankzij het netwerk van spanningsvol-coöperatieve uitwisselingsrelaties met andere levensvormen waar zij aan deelhebben. Wanneer wij hen met enig respect en empathie zouden benaderen, in plaats van hun leven vooral te verzieken, dan zullen zij van zichzelf uit actief bijdragen aan een meer coöperatief bestaan, waar zowel zij als wij van opknappen. Iedere ‘biologisch’ werkende agrariër, boswachter of waterbeheerder kan dat beamen. Zogezien staan mensen niet alleen in het streven om een alternatief ontwikkelingspaadje te ontwikkelen voor het destructieve pad waar moderne maatschappijen nog steeds op voort denderen. Dat is voor mij een belangrijke bron van hoop en vertrouwen.
Opbouw
Dit artikel is opgebouwd uit drie delen: een opmaat, een hoofddeel en een afsluiting. Als opmaat voor het hoofdeel ga ik kort in op het baanbrekende werk van Frans de Waal en zijn kompanen. Dat biedt namelijk een belangrijke eerste stap naar een biotisch perspectief op het bestaan, ook al blijft het (om begrijpelijke redenen) beperkt tot levensvormen die duidelijke, goed invoelbare verwantschappen met mensen vertonen. Voortbouwend op het werk van Frans de Waal schets ik vervolgens in het hoofddeel van dit artikel een biotisch perspectief op het bestaan dat alle levensvormen omvat, inclusief mensen. Met het oog daarop een alternatieve visie te formuleren op het ontstaan en de evolutie van het leven, of beter op de ontwikkeling van het leven. Ik geef de voorkeur aan ‘ontwikkeling’ boven ‘evolutie, omdat in het begrip ontwikkeling ook recht gedaan kan worden aan het eigen ontwikkelwerk van alle bioten die daar mede gestalte aan hebben gegeven. Dat is een cruciaal punt, want om meer gelijkwaardige relaties met andere levensvormen gestalte te kunnen geven, moet om te beginnen recht worden gedaan aan hun eigen handelingsvermogens, aan hun actorschap. Ik begrijp dat actorschap vanuit het vermogen van leven de wezens om relaties tot stand te brengen. Het biotische perspectief is een door en door relationeel perspectief.
Meer in het bijzonder probeer ik de ontwikkeling van het leven te begrijpen als een stapsgewijze uitbreiding van de relationele registers die met het ontstaan van de eerste levensvormen in de wereld kwamen. Net zoals de registers van orgels een aantal specifieke tonen omvatten, zo omvatten de relationele registers waar bioten toegang toe hebben specifieke relationele mogelijkheden of ‘relateringsvormen’ zoals ik liever zeg. Binnen die relationele registers onderscheid ik twee hoofdgroepen: de universele registers en de specifieke registers.